Artikel

Nummer 2024-48
Auteurs
Titel Editorial
Bron NIPR 2024, afl. 4, p. 626-627
PDF /pdf/NIPR_2024-48.pdf
Artikel

Editorial

Mathijs ten Wolde*

Op vrijdag 20 september jl. vond in Hamburg een academische herdenking plaats ter ere van professor Peter Mankowski, een briljante Duitse IPR-jurist. De in 2022, op 55-jarige leeftijd, plotseling overleden Peter Mankowski, heeft een ongeëvenaarde hoeveelheid IPR-publicaties op zijn naam staan. Werkelijk ieder denkbaar deelonderwerp van IPR heeft hij met grote scherpzinnigheid, creativiteit en werkkracht ter hand genomen. Met zijn omvangrijke werk heeft Peter Mankowski een grote bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het Europese IPR. De, samen met professor Ulrich Magnus vervaardigde, magnifieke delen in de ‘European Commentaries on Private International Law’ zijn daar een voorbeeld van. Tijdens de herdenking in Hamburg werd een gedenkboek (Gedächtnisschrift) gepresenteerd met daarin 81 opstellen van prominente vakgenoten. Deze bijdragen reflecteren de wetenschappelijke veelzijdigheid van Peter Mankowski, die niet beperkt was tot het IPR, maar ook gebieden als het (internationaal) faillissementsrecht, het arbitragerecht, het ‘Lieferkettenrecht’, de rechtsvergelijking en het eenvormig privaatrecht beslaat. Het ‘Gedächtnisschrift für Peter Mankowski’ bevat ook de lange lijst met zijn wetenschappelijke werk. In dit nummer van het NIPR vindt u de aankondiging van dit Gedächtnisschrift met daarin de auteurs en titels van de opstellen die het IPR betreffen.

Verder treft u in dit vierde nummer van het NIPR een bijdrage aan van Aukje Mens, die op 16 september jl. aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde op een proefschrift over internationale adoptie. Haar bijdrage in deze aflevering hangt met haar promotieonderwerp samen en betreft de vraag naar de kwalificatie en de rechtsgevolgen van de erkenning van een ‘kafala’. Wanneer de buitenlandse kafala-uitspraak vatbaar is voor erkenning in Nederland is daarmee nog niets gezegd over (het overnemen van) de rechtsgevolgen van die uitspraak, aldus de auteur. Het ligt niet voor de hand om een kafalabeslissing te kwalificeren als een statusbeslissing, zodat de erkenning van een buitenlandse kafala niet de erkenning van het zijn van ‘kafil’ en ‘makful’ inhoudt. De erkenning van een buitenlandse ‘kafala’ betekent wel dat moet worden erkend dat de ‘kafil’ met de voogdij over de ‘makful’ is belast en dat op de ‘kafil’ een onderhoudsverplichting jegens de ‘makful’ rust. Hoe vervolgens met deze bevindingen moet worden omgegaan leest u in Aukje Mens’ bijdrage.

Birgit van Houtert verrijkt deze aflevering met een lezenswaardige bijdrage over de IPR-aspecten van de zogenaamde Anti SLAPP-richtlijn. Deze richtlijn betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht ((EU) 2024/1069) dient op 7 mei 2026 in Nederland te zijn geïmplementeerd. Is er naast deze richtlijn een noodzaak om bepaalde Europese IPR-regels aan te passen?

De derde bijdrage is van de hand van Veerle van Den Eeckhout. Zij analyseert de IPR-rechtspraak van het Hof van Justitie EU vanuit verschillende facetten en dimensies van consistentie en bespreekt in dat kader een aantal belangwekkende recente arresten.

De vierde bijdrage, van Mathijs ten Wolde, richt de aandacht op zaak C-277/20 (UM) van het Hof van Justitie. Zijn centrale vraag is wat de door het Hof in de UM-zaak gegeven uitleg aan artikel 83(2) Erfrechtverordening voor gevolgen heeft voor oude Nederlandse partiële erfrechtelijke rechtskeuzes. Zijn partiële rechtskeuzes die geldig zijn volgens het oude internationaal privaatrecht van het vaderland of van de gewone verblijfplaats van de erflater met deze uitspraak komen te vervallen?

De volgende bijdrage aan deze NIPR-aflevering is een annotatie van Benedikt Schmitz van een uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof van 15 mei 2024. In deze annotatie stelt hij het in de Duitse rechtspraak gehanteerde ‘Günstigkeitsprinzip’ aan de orde. Daarbij buigt hij zich over de vraag of het Hof van Justitie EU bij de toepassing van artikel 6 Rome I Verordening uitgaat van het beschermingsbeginsel of van het begunstigingsbeginsel. Met deze annotatie bouwt de auteur voort op zijn proefschrift getiteld ‘Rethinking the consumer conflict rule – Article 6(2) Rome I Regulation and party autonomy in light of principles, efficiency, and harmonisation’, dat op 16 december jl. succesvol door hem werd verdedigd aan de Rijksuniversiteit Groningen. Een samenvatting van dit proefschrift vormt de laatste bijdrage van deze aflevering.

* Prof. Mr. M.H. ten Wolde is hoogleraar internationaal privaatrecht en internationaal transportrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen en mede-hoofdredacteur van het tijdschrift.